Ja, u kúnt ‘The Irishman’ zien op een computerschermpje via Netflix.
Maar in het Filmhuis kunt hem gelukkig ook zien op de enige plaats waar een epos van grootmeester Martin Scorsese thuishoort: op een filmscherm.
Eigenlijk zouden alleen de woorden ‘Martin’ en ‘Scorsese’ al ruimschoots moeten volstaan om u blindelings een ticket aan te schaffen, maar omdat ook de meest kritische twijfelaars overtuigd moeten worden, gooien we er graag nog drie namen bovenop: Robert De Niro. Al Pacino. Joe Pesci.
Voilà!
Hoezo, nóg niet overtuigd?
Dan helpt niks, vrezen we, maar bon, voor de volledigheid willen we er graag aan toevoegen dat ‘The Irishman’ gebaseerd is op het leven van Frank Sheeran, een veteraan van de tweede wereldoorlog die na zijn periode in het leger uitgroeide tot de
ultieme hitman van de mafia – en die in die nieuwe job overigens de technieken gebruikte die hij in zijn eerste job geleerd had.
Sheeran infiltreert in de vakbonden, en bouwt zo een nauwe band op met Jimmy Hoffa, de corrupte Amerikaanse vakbondsleider die uitermate berucht was omwille van zijn connecties met de georganiseerde misdaad. Maar wanneer zijn ‘vriend’ Hoffa in 1975


Schilderen, films regisseren, fotograferen, art director spelen voor de Red Hot Chili Peppers, beeldhouwen, surfen, meubels maken, zijn eigen palazzo in New York neerpoten…: Julian Schnabel werd nooit gehinderd door een tekort aan ambitie, en nog veel minder door een tekort aan zelfvertrouwen.
